Vorige week, op 16 oktober 2024, bracht de Commissie voor de efficiëntie van de Justitie (CEPEJ) van de Raad van Europa zijn tweejaarlijks evaluatierapport uit over de toestand van Justitie in de Europese rechtsstelsels. Dat rapport geeft inzicht in enkele kerncijfers over Justitie in de lidstaten van de Raad, niet te verwarren met de Unie. Het rapport biedt het voordeel een paar zaken in perspectief te kunnen plaatsen, aangezien het een vergelijking bevat tussen de lidstaten. Gaat u rustig zitten en lees even mee.

Het is, zoals ook de vorige edities, een omvangrijk document. Er is niet alleen het algemene deel, maar er zijn ook de landenprofielen, waaronder dat van België. Daarnaast is er een statistische databank. Veel te veel natuurlijk om hier in één column te kunnen samenvatten, maar ik neem u graag mee naar enkele saillante vaststellingen.

Om te beginnen, de bestudeerde cijfers zijn die van 2022 en daarin zit België in de kopgroep qua Bruto Binnenlands Product, namelijk méér dan €40.000 per inwoner. Het rapport onderscheidt 4 groepen van landen, gerangschikt volgens omvang van het BBP. Ons land moet de vergelijking doorstaan met de andere Europese landen die zich in de hoogste groep bevinden.

Het rapport focust in eerste instantie op de begroting van Justitie. Voor België is dat €102,50 per inwoner, of 0,22% van het BBP. Is dat veel of is dat weinig? Het valt, eerlijk gezegd, niet mee om conclusies te trekken. Want kijken wij even naar een paar buurlanden: Duitsland heeft een justitiebegroting van €136,10 per inwoner (0,30% van het BBP), Luxemburg €193 (0,16% BBP) en Nederland €138,8 (0,26% BBP), maar Frankrijk, dat qua BBP in een lagere categorie beland is, heeft slechts een justitiebegroting per inwoner van €77,2, wat overeenkomst met 0,20% van het BBP – in relatieve termen niet zoveel minder dan België maar in absolute cijfers per inwoner véél minder. Heel wat landen die een voortreffelijke reputatie hebben op het stuk van Justitie scoren qua begroting relatief laag: kijk naar Denemarken (€96,7 of 0,15% BBP), Finland (€85,1 of 0,20% BBP) of Noorwegen (€83,8 of 0,09% BBP). Maar andere landen in die liga moeten er wel veel geld voor over hebben om in het aanvoerderspeloton te zitten, zoals Zwitserland: €245,6 per inwoner, of 0,28% BBP.

De conclusie lijkt wel te zijn dat succes de uitkomst is van een combinatie van enerzijds politieke wil en prioriteiten rond de doelstellingen van Justitie, en anderzijds – en misschien bovenal – een juiste inzet van de beschikbare middelen. Er lijkt geen lineaire relatie te bestaan tussen de hoogte van de uitgaven en de efficiëntie of reputatie van het gerechtelijk apparaat.

Zoals vaak bij dergelijke cijfers, is het goed te kijken welke gegevens niet voorhanden zijn. Het rapport geeft, naast een inzicht in de totale begroting voor Justitie in de lidstaten, ook een overzicht van het deel daarvan dat specifiek toekomt aan de werking van de hoven en rechtbanken. De meeste landen verstrekken die cijfers, maar België… niet. Misschien mag het een troost zijn dat enkele andere markante EU-lidstaten dat ook niet doen (Oostenrijk, Duitsland, Luxemburg, Griekenland en Portugal), maar die lacune is toch betreurenswaardig.

Nog opvallender is de afwezigheid van Belgische cijfers over de doorlooptijden in eerste aanleg of in beroep. De meeste andere landen geven die wel. Zouden wij in eigen land die gegevens misschien liever onder mat moffelen? Waarom zou dat nu zijn?

Wat er ook van weze, het rapport geeft, naast heel wat nationale cijfers, ook de Europese mediaan aan. Voor procedures in eerste aanleg is de Europese mediaan-doorlooptijd in burgerlijke en commerciële zaken 239 dagen en in strafzaken 133 dagen. In hoger beroep is die mediaan respectievelijk 200 en 110 dagen. Zouden die cijfers onze regeringsonderhandelaars kunnen inspireren?

Dat er bij ons in bepaalde hoven en rechtbanken een acuut probleem is met de doorlooptijden, is bijna een stijlclausule geworden. Daarvoor hoeven wij niet te wachten op een nieuw CEPEJ-rapport, dat bij veronderstelling wél Belgische data zou bevatten.

Zijn er bij ons dan minder rechters om al het werk te doen, zodat de wachttijden oplopen? Los van het probleem van de systematische niet-invulling van de wettelijke kaders, lijkt het CEPEJ-rapport niet te bevestigen dat wij in België onderbemand zouden zijn. Tenminste als wij kijken naar het aantal beroepsrechters ten opzichte van de bevolking. België heeft 14,4 beroepsrechters per 100.000 inwoners. In vergelijking met enkele andere landen: Nederland heeft er 15, Frankrijk 11,3, Duitsland 24,7, Zwitserland 15, Italië 12,2 en Spanje 11,9.

Het probleem van de gerechtelijke achterstand kan echter wel te maken hebben met een tekort aan rechters, als ook zou blijken dat er in ons land veel meer rechtszaken zouden zijn. En uitgerekend daarvoor lijken er argumenten te zijn, want het aantal nieuwe rechtszaken in een jaar is, in eerste aanleg, ten opzichte van de bevolking veel hoger dan in onze buurlanden: 5,72 civiele zaken per 100 inwoners in België, tegenover 1,98 in Frankrijk, 1,19 in Duitsland, 1,03 in Luxemburg. Voor 2022 is er geen cijfer bekend voor Nederland, maar wel voor 2020: toen bedroeg het aantal daar 0,73. De Europese mediaan is 2. Verbijsterend. Procederen wij te snel?

Ondertussen is er een plan nodig voor Justitie in ons land. Mike Tyson zei dat iedereen een plan heeft, tot wanneer hij een rechtervuist in zijn gezicht krijgt. Zullen wij dat plan nog maken en uitvoeren alvorens die vuist ons bereikt?

Met genegen groeten,

Peter Callens
Voorzitter Orde van Vlaamse Balies